De diagnose DCD vanuit DSM-IV
De term 'Developmental Coördination Disorder' (DCD) bestaat beschreven in de DSM-IV. De DSM-IV is een internationaal handboek waarin verschillende diagnoses worden beschreven. De criteria voor DCD uit de DSM-IV helpen de arts en andere hulpverleners bij het signaleren en het stellen van de diagnose DCD. Het zijn nog vaag omschreven criteria, die veel ruimte open laten voor interpretatie. In de DSM-IV worden de diagnostische kenmerken van DCD als volgt omschreven:
DSM-IV | Diagnostische kenmerken |
Criterium A | De uitvoering van de dagelijkse handelingen welke motorische coördinatie vereisen, is beduidend slechter dan verwacht, gezien de chronologische leeftijd van een kind en het gemeten intelligentie niveau. Dit kan tot uiting komen in het later bereiken van motorische mijlpalen (zoals lopen, kruipen, zitten), in het laten vallen van voorwerpen, 'houterigheid', slechte prestaties bij sport of een slecht handschrift |
Criterium B | De aandoening zoals vermeld onder criterium A, beïnvloed zichtbaar de schoolse prestaties of algemene dagelijske activiteiten |
Criterium C | De aandoening is niet het gevolg van een medische conditie (zoals Cerebrale Parese of spierdystrofie) en voldoet niet aan de criteria van een pervasieve ontwikkelingsstoornis (PDD-NOS) |
Criterium D |
Als er sprake is van mentale retardatie, moeten de motorische problemen ernstiger zijn dan de problemen, die normaal gesproken bij mentale retardatie voorkomen |
bron: DSM-IV, American Psychiatric Assosociation
Vaak kan de diagnose pas gesteld worden als het kind naar school gaat omdat op dat moment de ontwikkelingsproblemen duidelijker naar voren komen. Het stellen van de diagnose DCD blijft ondanks de criteria van de DSM-IV moeilijk, omdat DCD veel raakvlakken heeft. Tevens komt het regelmatig voor dat kinderen een combinatie hebben van DCD met een andere ontwikkelingsstoornis of probleemgebied.
Onderstaande tabel kan gebruikt worden om DCD te diagnosticeren:
4.1 Intake, Observatie en onderzoek
Om DCD vast te kunnen stellen is observatie en onderzoek nodig van het kind, door bijvoorbeeld een revalidatie- of kinderarts, kinderfysiotherapeut, ergotherapeut of neuroloog. Op basis hiervan wordt een voorstel gedaan voor een eventuele behandeling van het kind. Voor observatie door een revalidatie-, kinderarts of neuroloog is een verwijzing nodig van de huisarts. Voor een observatie of test door de kinderfysiotherapeut is dit niet nodig.
De arts onderzoekt het kind en heeft een gesprek met de ouder en het kind. Er wordt gekeken naar de anamnese van het kind. Het is belangrijk dat er aandacht word besteed aan de voorgeschiedenis van het kind, of er aanwijzingen zijn voor vroege hersenbeschadiging en hoe het verloop van de motorische ontwikkeling is gegaan. Op basis van dit gesprek wordt er besloten tot verder onderzoek. Deze onderzoeken word meestal door een arts, fysiotherapeut, ergotherapeut en of logopedist uitgevoerd (multidisciplinair team). In deze onderzoeken wordt de diagnose DCD vastgesteld.
Er wordt bij het kind een lichamelijk onderzoek door de arts uitgevoerd. Veel kwalen kunnen immers leiden tot vermoeidheid en daarmee tot onhandig gedrag. Ook moet het kind neurologisch worden onderzocht, dit is noodzakelijk om evidente neurologische pathologie uit te sluiten. Tevens geeft leeftijdsspecifiek neurologisch onderzoek inzicht in de aard van de motorische problematiek.
Tevens word er een motorisch onderzoek uitgevoerd door de fysiotherapeut en-of ergotherapeut. Het doel van dit onderzoek kan tweeledig zijn, ten eerste het verzamelen van informatie om tot de classificatie DCD te komen, ten tweede het verzamelen van gegevens over de motoriek van het kind, die noodzakelijk zijn om een behandelplan op te stellen. Vaak wordt er in het onderzoek gebruik gemaakt van een motorische test (meestal de Movement-ABC test) op basis waarvan een uitspraak gedaan kan worden over de achterstand in de motorische ontwikkeling van het kind.
Aan de hand van deze observaties doet de arts (en het multidisciplinair team) een voorstel voor een eventuele verdere behandeling van het kind. Dit kan een individuele behandeling zijn door een kinderfysiotherapeut, ergotherapeut, logopedist of muziektherapeut. Deze therapeuten kunnen ook advies geven over een sport of schooltype dat geschikt is voor het kind en over eventueel medicijngebruik. Als het op prijs wordt gesteld, kan een psycholoog de ouder of verzorger met een aantal gesprekken ondersteunen en begeleiden.