Het leren van bepaalde vaardigheden, zoals het gooien of vangen van een bal, rennen en fietsen zijn bewegingen die steeds beter gaan als je vaak oefent. Sommige kinderen hebben weinig oefening nodig, en andere kinderen wat meer. Ook al lukt het soms niet zo goed, toch is het belangrijk om te blijven oefenen. Je kan bijvoorbeeld op een sport gaan die jij leuk vindt, en waarbij je de dingen oefent die je nog niet zo goed kan. Op die manier blijft het oefenen ook leuk. Verder is buiten spelen goed voor het oefenen met bewegen. Spelletjes als verstoppertje, tikkertje, voetballen of hutten bouwen bijvoorbeeld. En natuurlijk kan je vragen of je vader of moeder met je wil oefenen, of misschien heb je een broertje of zusje waarmee je kan spelen.
Andere kinderen hebben moeite met het met de handen werken. Bijvoorbeeld het tekenen en schrijven of het knippen en kralen rijgen. Ook hierbij geldt dat oefening belangrijk is. Misschien weet de juf of meester wel oefeningetjes en spelletjes die je thuis kunt doen samen met papa of mama, zodat het beter gaat.
Wanneer papa en mama of de juf of meester denken dat dit nodig is, kan het zijn dat je naar een therapeut gaat. Dan ga je bijvoorbeeld één keer in de week naar een meneer of mevrouw toe die spelletjes met je gaat doen om de dingen die jij lastig vindt te oefenen. Vaak krijg je dan ook kleine huiswerkopdrachtjes mee om thuis te oefenen. Ook leer je bij de therapeut inschatten wat je wel goed kan en wat er minder goed gaat. Je gaat dan leren hoe jij zelf iets kan bedenken om dit te verbeteren.